Webcollege Energietransitie en de Omgevingswet
Hoe zien we de doelen uit het Klimaatakkoord terug in de Omgevingswet? Experts Gerrie Fenten en Annemieke Elfferich-Schattenberg leggen in dit webcollege de link tussen de doelen uit het Klimaatakkoord en de instrumenten van de Omgevingswet. Ook vertellen ze wat de ‘Regionale Energiestrategieën’ (RES’en) precies inhouden.

- Download de video webcollege energietransitie en de Omgevingswet | Video | 39:40 | mp4 | 1,5 GB
- Download het ondertitelingsbestand van het webcollege Energietransitie en de Omgevingswet (druk op de knop CC om te starten). | Ondertiteling | srt | 56 kB
- Download het audiobestand van het webcollege Energietransitie en de Omgevingswet | Audio | mp3
TEKST WEBCOLLEGE ENERGIETRANSITIE EN DE OMGEVINGSWET
*Muziek speelt*
Beeldmerk: Aan de slag met de Omgevingswet
Beeldtitel: Energietransitie en Omgevingswet. Gerrie Fenten. Annemieke Elfferich-Schattenberg.
Annemieke Elfferich-Schattenberg - Adviseur Informatiepunt Leefomgeving:
Hallo. Ik ben Annemieke Elfferich-Schattenberg.
Ik werk bij het Informatiepunt Leefomgeving bij Rijkswaterstaat.
Met Gerrie Fenten heb ik gewerkt aan de pilot Energietransitie versnellen met de Omgevingswet.
In het tweede deel van het college laat ik zien hoe de instrumenten van de Omgevingswet werken met de energietransitie.
Gerrie Fenten - Beleidsmedewerker BZK:
Hallo. Mijn naam is Gerrie Fenten.
Ik werk als senior beleidsmedewerker bij de directie Ruimtelijke Ordening van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
De helft van m'n tijd ben ik thema-expert Ruimte bij het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie.
Beeldtitel:Energietransitie
Waarom is een andere energievoorziening nodig?
U kent de filmpjes over de toenemende hitte en de smeltende ijskappen in bepaalde delen van de wereld en de vaak hevige stortbuien met enorme overstromingen.
Om hier iets aan te doen, zijn eind 2015 afspraken gemaakt in Parijs.
Tijdens de 21e klimaatconferentie van de Verenigde Naties bereikten de bijna 200 deelnemende landen overeenstemming over een bindend klimaatakkoord.
Het doel van dit akkoord is de uitstoot van broeikasgassen, zoals CO2 verder terug te dringen en de opwarming van
de aarde te beperken tot maximaal twee graden met 1,5 graad als streefwaarde.
De mondiale temperatuurstijging moet onder de twee graden blijven.
Het doel hierbij is het reduceren van 80 tot 95 procent van de broeikasgasemissies in 2050 ten opzichte van 1990.
Dit zou gerealiseerd moeten worden door enerzijds een daling van het energieverbruik en vooral energiebesparing en anderzijds het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
Beeldtitel: Klimaatakkoord Nederland
De afspraken die in Parijs zijn gemaakt, zijn in Nederland overgenomen in het Regeerakkoord van dit kabinet voor de periode 2017-2021.
Hierin staat dat we Nederland beschermen tegen de klimaatverandering en de CO2-uitstoot verminderen met als doel
Deze doelen zijn daarna niet alleen door het Kabinet uitgewerkt.
Er zijn Klimaattafels ingesteld en deze hebben het voortouw genomen.
Voor de sectoren industrie, landbouw en landgebruik, mobiliteit elektriciteit en gebouwde omgeving hebben stakeholders samen gekeken hoe ze de CO2-uitstoot kunnen verminderen.
De doelen die per tafel zijn geformuleerd, staan in dit schema.
Deze voorstellen zijn voorgelegd aan het Kabinet.
Dit heeft geleid tot het Klimaatakkoord dat in juni 2019 in Nederland is getekend.
De rode draad in alle voorstellen is: hoe gaan we van fossiele naar duurzame energie komen?
Beeldtitel: Gevolgen van de energietransitie voor onze leefomgeving
In dit webcollege gaan we dieper in op de inzet van de instrumenten uit de Omgevingswet voor de energietransitie.
Hierbij is het van belang een beeld te hebben welke voorstellen uit het Klimaatakkoord gevolgen hebben voor die fysieke leefomgeving.
En waar rekening mee moet worden gehouden bij het opstellen van omgevingsvisies en omgevingsplannen.
Ik zal dit, zonder volledig te willen zijn voor de verschillende sectoren uit het Klimaatakkoord kort aangeven.
Beeldtitel: Elektriciteit
In 2030 moet 70 procent van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen komen.
Dit gebeurt met windturbines op zee en op land en met zonnepanelen op daken en in zonneparken.
Omdat er veel duurzame energie nodig is, is afgesproken dat een fors deel van de windopgave op zee zal worden gerealiseerd.
Voor de liefhebbers van cijfers: In 2030 moet 49 TWh op zee gerealiseerd zijn.
Naast wind op zee moet er in 2030 35 TWh duurzame energie op land zijn gerealiseerd.
Decentrale overheden kunnen zelf beslissen of ze dit doen in de vorm van zon of wind.
Ik kom daar straks op terug bij de Regionale Energie Strategieën: de RES'en.
Zoals ik aangaf, moet in 2030 70 procent van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen komen.
Of dit met de nu voorgestelde TWh voldoende is, is nog niet duidelijk.
We weten namelijk dat de vraag naar elektriciteit verder zal groeien.
Denk hierbij aan het elektrisch rijden maar ook aan het thuiswerken met al onze computers en het gebruik van data.
Omdat de stroomvoorziening afhankelijker wordt van het grillige weer zijn veel maatregelen nodig om de levering betrouwbaar te houden.
Beeldtitel: Gebouwde omgeving
In 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen met name de utiliteitsbouw, van het aardgas af zijn.
De eerste stap hierin is dat in 2030 de eerste 1,5 miljoen bestaande woningen moeten verduurzamen.
Voor deze opgave ligt het voortouw bij de gemeenten.
Zij moeten aan de slag met het maken van een Transitievisie Warmte.
Dit is een visie van de gemeente over wanneer en hoe een wijk van het gas af zou kunnen.
Zoals welke bronnen hiervoor gebruikt kunnen worden: Een collectief warmtenet of misschien wel individuele bronnen.
Nieuwbouwwoningen krijgen sinds enige tijd geen aansluiting meer op het aardgasnet.
Deze Transitievisie moet opgenomen worden in de Omgevingswet, mogelijk als programma.
Beeldtitel: Landbouw en landgebruik
In 2050 moet de landbouw en het landgebruik klimaatneutraal zijn.
Zeker de glastuinbouw is een groot energieverbruiker en moet op zoek naar alternatieve bronnen.
Op diverse plaatsen wordt in opdracht van deze sector naar geothermie geboord.
Voor wat betreft vermindering van uitstoot van broeikasgassen zit de landbouwsector in een lastig parket.
Bepaalde broeikasgassen zijn namelijk niet te vermijden.
Zo produceren koeien methaan en bij kunstmest komt lachgas vrij.
CO2 komt niet alleen vrij bij het verbranden van fossiele brandstoffen maar ook bij veenweidegebieden.
Dit zijn gebieden waar nu nog veel koeien grazen.
De CO2-uitstoot zou kunnen verminderen door de grondwaterstand te verhogen.
Het zou goed zijn om hier in de omgevingsvisies van provincies en gemeenten aandacht aan te besteden.
Naast het feit dat ook deze sector een opgave heeft voor het verminderen van CO2 kan de sector ook CO2 vastleggen,
namelijk door het aanplanten van bomen.
Dat draagt weer bij aan de reductiedoelstelling.
Beeldtitel: Mobiliteit
Het doel van de sector Mobiliteit is in 2050 zorgeloze mobiliteit zonder emissies.
Maar ook slimme, duurzame, compacte steden met een optimale doorstroming van mensen en goederen.
Mooie, leefbare en goed ontsloten gebieden en dorpen waarbij mobiliteit de schakel is tussen wonen, werken en vrije tijd.
Allemaal doelen met een component in de fysieke leefomgeving.
Oftewel doelen waar met een goede ruimtelijke ordening aan kan worden bijgedragen.
Wat we met betrekking tot de emissieloze voertuigen nu al zien ontstaan zijn bijvoorbeeld laadpalen in onze directe woon- en leefomgeving.
En niet alleen voor het personenvervoer en het openbaar vervoer maar ook voor vrachtauto's en schepen zullen hier voorzieningen voor moeten komen.
Om alles elektrisch te laten rijden en varen moet veel duurzame energie worden opgewekt.
Ook zal het elektriciteitsnet op meerdere plaatsen verzwaard moeten worden.
Voor zowel deze laadpalen als de bijbehorende opwekkingseenheden en het verzwaren van het net moet ruimte worden gereserveerd, boven en onder de grond.
Beeldtitel: Industrie
De vraagt die rijst is: en de industrie dan?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de sector in 2050 circulair moet zijn en dan vrijwel geen broeikasgassen
meer uitstoot.
De fabrieken moeten dan draaien op duurzame elektriciteit uit zon en wind of energie uit aardwarmte, waterstof en biogas.
De grondstoffen moeten uit biomassa, reststromen en restgassen komen.
Voor de korte termijn wordt vooral gekeken naar de restwarmte die beschikbaar kan komen uit de industrie.
Restwarmte die vooral naar de gebouwde omgeving moet gaan.
Om dit mogelijk te maken, moeten warmtepijpen aangelegd worden.
Zeker in sterk verstedelijkte gebieden waar het in de ondergrond druk is, is het aanleggen van een warmtepijp op z'n zachtst gezegd een uitdaging.
Beeldtitel: Regionale Energiestrategie (RES)
Eén van de afspraken uit het Klimaatakkoord is dat 30 energieregio's in Nederland onderzoeken waar en hoe het beste duurzame elektriciteit op land kan worden opgewekt maar ook welke bovengemeentelijke warmtebronnen gebruikt kunnen worden zodat wijken en gebouwen van het aardgas af kunnen.
RES'en gaan dus over twee blokken uit het Klimaatakkoord, zoals u hier ziet.
Ze moeten zowel voor de elektriciteitsopgave als de warmteopgave een visie ontwikkelen en deze verankeren in de instrumenten van de Omgevingswet.
Het opstellen van deze visie moeten ze samen met de stakeholders in het gebied doen.
Dit zijn natuurlijk inwoners van Nederland, maar ook bijvoorbeeld netbeheerders, natuur- en milieuorganisaties en landbouwers.
Beeldtitel: Wat is een RES?
Een RES is in eerste instantie een samenwerkingsverband tussen gemeenten, provincies en waterschappen maar ook met maatschappelijke partners, zoals de netbeheerders en de samenleving.
Samen moeten ze invulling geven aan de doelstellingen voor elektriciteit en duurzame bronnen voor de gebouwde omgeving.
Deze ambities moeten ze opnemen in een document. Een RES is dus ook een document.
In dit document staat wat tot 2030, met een doorkijk naar 2050, de ambities zijn met betrekking tot duurzame elektriciteit op land, vooral zon en wind en een beschrijving van vraag en aanbod van warmtebronnen.
Voor 1 oktober moeten alle regio's een concept-RES aanleveren bij het Nationaal Programma RES.
Voor 1 juli 2021 moeten ze een RES 1.0 aanleveren bij het Nationaal Programma RES.
De RES is niet alleen een visiedocument.
In de opeenvolgende RES'en, van RES 1.0 naar RES 2.0 zal steeds duidelijker moeten worden wie wat gaat doen om ervoor te zorgen dat de doelen in 2030 ook daadwerkelijk gehaald gaan worden.
Dus RES'en gaan uit van een strategische visie naar een uitvoeringsstrategie en vervolgens naar uitvoering.
Beeldtitel: Opgave voor elektriciteit in de RES
De opgave voor alle energieregio's, alle RES'en, is om samen 35 TWh te realiseren.
Om een indruk te krijgen wat 35 TWh is: Dit zijn 45 tot 70 grote windturbines van 5 MW of 1400 hectare zonneparken.
Deze opgave is techniekneutraal.
De regio's kunnen dus zelf beslissen of ze dit doen met zon of wind, of in welke combinatie.
Ook is vooraf geen verdeling van de opgaven over de regio's gemaakt.
In het RES-document geeft iedere regio aan welk deel van de totale opgave ze willen realiseren.
Alles wat er al staat aan zon en wind telt mee in deze totale opgave.
Ook al hetgeen wat nu nog in de pijplijn zit.
Projecten in de pijplijn zijn projecten waarvoor vaak al vergunningen zijn afgegeven maar die nog niet gerealiseerd zijn.
Voor wat betreft deze opgave, moet iedere RES aangeven wat hun ambitie is en waar ze ruimtelijke mogelijkheden voor
zon en wind of een combinatie hiervan zien en hoeveel ze denken dat er in deze zoekgebieden of op deze locaties gerealiseerd kan worden.
Ook moeten ze kijken of de zon- en windprojecten wel op het elektriciteitsnetwerk kunnen.
Op veel plaatsen in Nederland is het netwerk namelijk al heel erg vol.
Er kunnen geen nieuwe opwekkingseenheden worden aangesloten.
Meer opwekkingseenheden, en misschien ook nog ver van het bestaande netwerk betekent dat er veel extra kabels moeten worden aangelegd en mogelijk ook dat er nieuwe onderstations moeten worden gebouwd.
Ook voor kabels en transformatiestations is ruimte nodig.
Vaak zullen hiervoor omgevingsvergunningen moeten worden afgegeven.
Beeldtitel: Integrale afweging
Zoals ik eerder aangaf, moeten RES'en zorgen voor een integrale afweging.
Dat wil zeggen dat ze als regio zelf een afweging moeten maken tussen de opgave voor de energietransitie en andere belangen zoals bijvoorbeeld natuur, woningbouw of de aanleg van wegen.
RES'en moeten nagaan of de locaties die ze voorstellen op het elektriciteitsnet ingepast kunnen worden.
En daarnaast moeten ze onderzoeken of de voorgestelde locaties maatschappelijk gezien acceptabel zijn, of er bestuurlijk draagvlak voor is en of dat wat er gerealiseerd moet worden ook financieel haalbaar is.
Dit steeds weer integraal afwegen tussen de kwantitatieve opgave, ruimtelijke inpassing systeemefficiency en maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak vraagt veel stuurmanskunst van de verschillende RES-regio's.
Beeldtitel: Verankering instrumenten Omgevingswet
De keuzes met betrekking tot de locaties waar zon en wind en bijbehorende infrastructuur kunnen komen, worden gemaakt in de RES 1.0.
De keuzes moeten vervolgens worden verankerd in de instrumenten van de Omgevingswet.
Dit moet in ieder geval vanaf juli 2021 gaan gebeuren.
Wilt u een voorstel doen in de RES 1.0?
Dan zult u nu al met de ruimtelijke afwegingen moeten beginnen.
Zeker als u als gemeente of provincie al bezig bent met het opstellen van een Omgevingsvisie.
Het doel van het verankeren in de instrumenten van de Omgevingswet is dat uiterlijk 1 januari 2025 vergunningen kunnen worden afgegeven.
Vergunningen voor zowel zonnevelden, windmolens als de bijbehorende infrastructuur, maar vooral ook de schakelstations.
Marktpartijen en netbeheerders moeten de kans hebben om tijdig vergunningen aan te vragen zodat installaties voor 2030 gerealiseerd kunnen worden.
Beeldtitel: Warmte in RES'en
Elke RES-regio moet ook een Regionale Structuur Warmte opleveren.
In de RSW wordt een afweging gemaakt welke bovenregionale bronnen voor warmte het beste voor welke doel en voor welke gebruiker ingezet kunnen worden.
Moet een grote bron zoals geothermie naar de glastuinbouw of naar de gebouwde omgeving? Of kan het misschien beide?
Ook moet worden onderzocht hoe eventueel tot een bovengemeentelijke oftewel regionale warmtevoorziening kan worden gekomen.
De eerste RSW bestaat in ieder geval uit de warmtevraag in de gebouwde omgeving.
Deze staat vaak al in de Transitievisie Warmte van de gemeente.
De warmtevraag in andere sectoren, zoals de industrie, de landbouw en de glastuinbouw en een overzicht van welke bovenregionale bronnen zoals geothermie of restwarmte uit de industrie beschikbaar zijn.
Iedere RES-regio gaat dus in de RSW na of ze op lokaal niveau in de verschillende Transitievisies Warmte, TVW's,
gebruik gaan maken van bronnen die bovengemeentelijke potentie hebben of misschien buiten de eigen gemeente liggen.
Afstemmen en eventuele afspraken met omliggende gemeenten voorkomt dat een bron ten onrechte meerdere malen in lokale TVW's wordt opgenomen.
Anderzijds voorkomt het dat interessante bronnen misschien onbenut blijven.
Het doel van de Regionale Structuur Warmte is om een basis- of afwegingskader te hebben voor keuzes die gemeenten maken in hun Transitievisie Warmte ten aanzien van de bronnen die buiten de eigen gemeente liggen.
Zijn deze bronnen wel beschikbaar?
Zijn er ook andere warmtegebruikers die gebruik willen maken van deze bronnen?
De RSW wordt door provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk opgesteld.
Belangrijke stakeholders om erbij te betrekken, zijn warmtebedrijven en netbeheerders.
Eind 2021 moeten de Transitievisies Warmte gereed zijn.
Het is belangrijk om voor die tijd al overeenstemming te hebben over wie welke regionale bronnen kan inzetten.
Een afstemming tussen RSW en TVW's kan dus al voor 2021 plaatsvinden, voordat de TVW's gereed zijn.
Vroegtijdige afstemming op regionaal niveau helpt gemeenten bij het maken van afspraken over warmtebronnen met een bovengemeentelijke potentie bij het opstellen van hun TVW's en het maken van keuzes in de uitvoeringsplannen.
Als er onvoldoende alternatieve warmtebronnen zijn om te voorzien in de warmtevraag en er voor individuele oplossingen gekozen wordt zoals warmtepompen dan zal er ook heel veel elektriciteit nodig zijn.
Het is dan belangrijk om goed te kijken naar de opgave zoals hiervoor beschreven in de elektriciteitsopwekking
en het elektriciteitsnet.
Beeldtitel: De betekenis van het Klimaatakkoord voor fysieke leefomgeving
De energietransitie heeft grote gevolgen voor ons landschap.
Een woon- en leefomgeving waarin ook andere opgaven een plek moeten krijgen zoals woningen en bedrijventerreinen,
maar ook bepaalde waarden en cultuurhistorische waarden bewaard moeten blijven.
De uitdaging is nu om alle veranderingen en opgaven die voortvloeien uit de energietransitie zo vroeg en zo integraal mogelijk mee te nemen in de instrumenten van de Omgevingswet.
Beeldtitel: RES en Omgevingswet
Annemieke Elfferich-Schattenberg - Adviseur Informatiepunt Leefomgeving:
Ik ga nu vertellen hoe het stelsel van de Omgevingswet en de instrumenten kunnen helpen bij de energietransitie.
Beeldtitel: het stellen van de Omgevingswet
De Omgevingswet heeft instrumenten om maatschappelijke opgaven uit te werken.
De Omgevingswet gaat helpen om de opgave van het Klimaatakkoord te halen.
In dit college laten we de doelen uit het Klimaatakkoord en de afspraken uit de RES'en landen in de instrumenten van de Omgevingswet.
De energietransitie is één van de opgaven waar we voor staan.
Deze afbeelding geeft schematisch weer hoe het stelsel in elkaar zit.
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving.
De nieuwe wet zorgt voor minder en overzichtelijkere regels een samenhangende benadering van de leefomgeving ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming.
Aan de hand van een aantal thema's en voorbeelden uit de pilots laat ik zien hoe de instrumenten gebruikt kunnen worden bij de energietransitie.
Beeldtitel: De instrumenten van de Omgevingswet en de RES
In de praktijk is er een continue interactie tussen de instrumenten van de Omgevingswet.
Op het moment dat u een omgevingsplan gaat maken ziet u pas wat eigenlijk in de omgevingsvisie had moeten staan om verbinding te maken met het omgevingsplan.
Bij het opstellen van het omgevingsplan moet nagedacht worden over de formulering van regels die bijdragen aan het doel van het opwekken van duurzame energie met bijvoorbeeld zonnepanelen.
Het omgevingsplan is één van de instrumenten om de RES-doelen te behalen.
Het programma kan hier ook een rol bij spelen omdat het de doelen uit de omgevingsvisie concreet kan maken.
Beeldtitel: Participatie
De Omgevingswet zegt over participatie dat het belangrijk is om in een vroegtijdig stadium belanghebbenden te betrekken bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit.
Vanuit Tilburg kwam uit het pilottraject naar voren dat de kerninstrumenten niet zozeer te gebruiken zijn om het proces te versnellen maar wel om de mate van participatie te bepalen.
Daarin worden volgens Tilburg twee fases onderscheiden.
Bij visievorming lijkt getrapte participatie met vertegenwoordigende belangenbehartigers de juiste participatiegraad
terwijl bij Wijkuitvoeringsplannen zoveel mogelijk gebouweigenaren in de betreffende wijk worden betrokken.
Een praktijkvoorbeeld: Het helpt om vooraf bewoners te betrekken bij het zoeken naar geschikte locaties voor bijvoorbeeld windparken.
Als de gemeente al vooraf locaties aanwijst, kan dat tot een hoop onrust leiden.
Dit gebeurde in het gebied van het Gein.
Na heftig protest van de omwonenden nam de gemeenteraad een motie aan waarin de bouw van windturbines rond de Stelling van Amsterdam uitgesloten werd.
Daarbij ging het in de eerste plaats om de historische fortenlinie die wordt beschermd als Unesco-werelderfgoedgebied
maar ook het Geingebied wordt uitdrukkelijk genoemd.
Als vooraf met belanghebbenden naar geschikte locaties was gekeken had een hoop gedoe voorkomen kunnen worden.
Ik zal nu ingaan op een aantal thema's die een rol spelen bij de energietransitie.
Met voorbeelden laat ik zien hoe de kaders van het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Bkl het Besluit activiteiten leefomgeving, het Bal, en het Besluit bouwen leefomgeving, het Bbl een rol spelen bij de regels in het omgevingsplan
en de omgevingsverordening en wat de instrumenten Visie en Programma kunnen betekenen.
Beeldtitel: Wind
Windturbines op land zijn belangrijke bronnen voor duurzame energie maar ze zijn ook dominant aanwezig in het landschap en kunnen daardoor voor overlast zorgen in de omgeving.
Bijvoorbeeld door het geluid van de wieken of door slagschaduw.
De Omgevingswet bevat regels en instrumenten om de overlast te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Voor windparken tot 5 MW is de gemeente bevoegd gezag.
Voor windparken tussen de 5 en 100 MW is de provincie bevoegd gezag.
Voor windparken van meer dan 100 MW is het Rijk bevoegd gezag.
De grotere windparken en de windparken op zee worden door het Rijk toegelaten.
Voor kleinere locaties op het land zijn de provincie en de gemeente verantwoordelijk.
Vanuit de algemene maatregelen van bestuur zijn er regels gesteld over windturbines.
Dit gaat over instructieregels vanuit het Bkl regels over milieubelastende activiteiten uit het Bal en regels over eisen aan de te stellen bouwactiviteit in het Bbl.
De milieubelastende activiteit windturbine staat in paragraaf 3.2.4 van het Bal.
Deze activiteit kan schadelijk zijn voor het milieu.
De nadelige gevolgen zijn vooral geluid en gevolgen voor externe veiligheid.
Beeldtitel: Windturbines en de provincie
Provincies geven in hun beleid aan wat de ambities zijn op het gebied van windenergie en welke ruimtelijke consequenties dit heeft.
Hierbij houden ze rekening met de door het Rijk geformuleerde energieopgave.
Windturbines hebben een groot ruimtebeslag door hun hoogte en omgang van de wieken.
Omdat ze voldoende wind moeten vangen, is er ook ruimte rond de windturbines nodig.
Windturbines worden vaak in windparken gerealiseerd, bijvoorbeeld langs wegen.
Bij windparken gaat het om relatief grote locaties, vaak meerdere hectares.
Mogelijke locaties liggen daarom meestal in het buitengebied.
Voor alle windturbines die onder artikel 3.11 van het Bal vallen gelden ook de direct werkende regels uit hoofdstuk 4, paragraaf 4.30.
Deze regels richten zich op externe veiligheid.
In alle gevallen is de ruimtelijke inpassing een belangrijk aspect.
Door de omvang van de windturbines en de oppervlakte van windparken hebben deze een belangrijke invloed op het ruimtelijk beeld.
De provincie borgt haar beleid via regels in de provinciale verordening.
Dit kan bijvoorbeeld door locaties aan te wijzen en individuele windturbines in het buitengebied niet toe te staan.
Beeldtitel: Windturbines en de gemeente
De gemeente heeft vooral een taak bij de lokale inpassing van kleinere windparken en kleine windturbines, al dan niet op gebouwen.
Deze kleinere windparken of windturbines kunnen bijvoorbeeld een plek krijgen op bedrijventerreinen.
Hierbij is de ruimtelijke en landschappelijke inpassing een belangrijk aspect.
De gemeente geeft in haar Omgevingsvisie aan of er binnen de gemeente ruimte beschikbaar is voor windturbines en welke locaties daarvoor aangewezen zijn.
Hiermee houdt de gemeente rekening met de energieopgave van het Rijk en het beleid van de provincie.
Individuele windturbines zijn vaak kleiner en kunnen bijvoorbeeld op een agrarisch perceel of op gebouwen worden gerealiseerd.
Ook hier is voldoende windvang belangrijk en er is dus ruimte nodig rond de windturbine.
De regels uit paragraaf 3.2.4 van het Bal gelden niet voor kleinere windturbines.
De gemeente kan, als dat nodig is in het omgevingsplan lokaal
wel eisen stellen aan kleinere turbines.
De toelatingsregels voor windturbines staan in het omgevingsplan.
Voor windparken die zijn toegelaten via een projectbesluit komen deze regels via het projectbesluit in het omgevingsplan.
Dit geldt ook voor geluidregels en slagschaduwregels.
Daarbij geldt steeds dat het moet gaan om een evenwichtige toedeling van functies en locaties.
Het bouwen van één of meerdere windturbines op land kan pas van start als het concrete bouwplan op die locatie is toegelaten.
Dit wordt in het omgevingsplan gedaan.
Daarnaast moeten de windturbines voldoen aan de technische bouwregels uit het Bbl.
Het is mogelijk om in het omgevingsplan een artikel op te nemen om omwonenden deel te laten nemen in de opbrengsten van windturbines.
Dat zou kunnen schelen bij het accepteren van windparken in de omgeving.
Beeldtitel: Projectbesluit
Het Rijk en de provincies laten windparken toe via het projectbesluit.
Dit projectbesluit vervangt een deel van de regels van het omgevingsplan specifiek gericht op het toelaten van de windturbines.
De inpassing van de windturbine moet daarbij zorgvuldig plaatsvinden zodat er een evenwichtige toedeling van functies ontstaat.
Landelijk en regionaal gaat het om de vraag of het windpark op de juiste plek ligt.
Hierbij is vooral de ruimtelijke inpassing van belang maar ook andere omgevingsthema's kunnen een rol spelen.
Beeldtitel: Omgevingsvergunning
De Omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten is nodig voor drie of meer windturbines in een windpark.
Hierbij is ook een milieueffectbeoordeling nodig.
Vaak is nog een omgevingsvergunning nodig voor Natura 2000 een beperkingengebied langs snel- of waterwegen en voor flora en fauna bij de aanleg.
Beeldtitel: Zon
Zonnepanelen kunnen op gebouwen worden gerealiseerd zoals op woningen, bedrijfsgebouwen en scholen maar er zijn ook grootschalige zonneparken en zonneweides in landelijk gebied.
Dit verschil komt tot uiting in de regels bij het toelaten en plaatsen van zonnepanelen.
Het plaatsen van zonnepanelen op een dak van een gebouw is onder bepaalde voorwaarden vergunningvrij toegestaan.
De lokale bouw- en gebruiksregels voor zonnepanelen staan in het omgevingsplan.
In het Bbl staan de technische bouwregels voor het bouwen van bouwwerken.
Een zonnepaneel in een zonneweide wordt in het Bbl aangemerkt als een bouwwerk niet zijnde een gebouw.
Zonnepanelen kunnen ook op bijzondere locaties of gebouwen geplaatst worden zoals een natuurgebied, een beperkingengebied van een rijksweg of op een monument.
Hiervoor zijn vergunningen nodig waarin specifieke bouwregels kunnen staan.
Om de energietransitie te realiseren kan ook een programma worden ingezet.
Een programma kan bijvoorbeeld de samenwerking met stakeholders weergeven.
De gemeente kan het programma inzetten om de stakeholders te overtuigen mee te doen met de energietransitie.
Zo kan het programma een goed instrument zijn door bijvoorbeeld subsidies op te nemen of voorlichtingscampagnes te voeren.
Wel kan het uiterlijk van woningen er anders uit gaan zien.
Het omgevingsplan kan dan uitkomst bieden, door bijvoorbeeld: Het kan zijn dat de voorgevelrooilijn in de weg zit bij het aanbrengen van extra isolatie tegen de voorgevel.
Een mogelijk oplossing is: Maak een uitzondering voor verduurzaming al dan niet met een afwijking van het bestemmings- of omgevingsplan.
Deze welstandseisen kunnen duurzame kozijnen en ramen belemmeren.
Denk dan in oplossingen.
Kijk of de welstandsnota of het welstandsbeleid regels heeft die in de weg staan.
Er kan gebruik gemaakt worden om de regels aan te passen als het gaat om het belang van duurzaamheid.
Van tevoren kan de afweging gemaakt worden tussen welstand, ruimtelijke kwaliteit en het belang van verduurzaming.
Beeldtitel: Zonnepanelen toelaten in een zonneweide
Gemeenten maken een afweging op welke locaties zonneweides toegelaten kunnen worden.
Hierbij spelen verschillende omgevingsthema's een rol, zoals ruimtelijke inpassing en natuur.
Bij zonneweides speelt inpassing op een hoger schaalniveau.
Op het niveau van de stad of het dorp gaat het om de vraag welke locatie geschikt is.
Binnen het stedelijk gebied of in het buitengebied?
Kiest de gemeente voor één grote zonneweide of liever meerdere kleinere locaties?
Daarbij zijn ook cultuurhistorische waarden van belang.
Van belang is dat de structuurbepalende elementen behouden blijven en de ruimtelijke inpassing passend is bij het landschap.
Op de locatie zelf is het van belang dat er rekening mee wordt gehouden of de omgeving last kan hebben van de zonneweide door belemmering of vervuiling van het uitzicht.
Ook reflectie kan daarbij een rol spelen.
Voor een zorgvuldige inpassing in de omgeving kunnen ook maatregelen nodig zijn.
Denk dan bijvoorbeeld aan een aarden wal of beplanting rondom de zonneweide.
Beeldtitel: Bodemenergiesystemen
Bodemenergiesystemen, waaronder warmte-koudeopslag vallen onder hoofdstuk 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Daarbij zal blijken dat de regels primair geschreven zijn voor het individueel aanleggen en gebruiken van een bodemenergiesysteem en uitgaan van wie het eerst komt, het eerst maalt.
Als een meer planmatige inzet van bodemenergie wenselijk is vereist dit een actie op decentraal niveau.
Uit de systematiek van het Bal, artikel 2.15, in samenhang met de wet volgt dat in decentrale regels ook aanvullende
vergunningplichten kunnen worden ingesteld.
Voor de milieubelastende activiteit kan de gemeente dit doen in het omgevingsplan en de provincie in de omgevingsverordening.
Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en een zuiveringtechnisch werk kan het waterschap dat doen
in de waterschapsverordening.
De gemeenten of de provincies kunnen vanaf de inwerkingtreding van de wet de bruidsschat omzetten in eigen regels
in het omgevingsplan en bijvoorbeeld decentrale vergunningplichten aanpassen.
Ook met bovenstaande vergunningplicht in de bruidsschat wordt eigenlijk nog uitgegaan van de systematiek wie het eerst komt, het eerst maalt.
Als de gemeente of provincie dat zouden willen doorbreken, dan vereist dat een actie.
Er zijn in grote lijnen twee mogelijkheden om dat te doen:
of de omgevingsverordening regels te stellen gericht op planmatige verdeling van de gebruiksruimte over het verlenen van de vergunningen voor de milieubelastende activiteit.
Een voorbeeld is de Binckhorst in Den Haag.
Hier speelt de vraag hoe projectontwikkelaars kunnen worden meegenomen in de planontwikkeling van de gemeente.
En hoe zorg je dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de ondergrond?
De gemeente Den Haag deed mee als pilot met de nieuwe wijk Binckhorst.
Dit bedrijventerrein transformeert naar een woonwijk.
In het kader van het wijkwarmteplan heeft de gemeente onderzoek gedaan naar verschillende alternatieven voor de inzet van duurzame energie in de wijk.
Warmte-koudeopslag, WKO, is hiervoor belangrijk.
Het gevaar is dat elk nieuw wooncomplex z'n eigen WKO realiseert.
Hiervoor zit niet voldoende energie in de ondergrond.
Collectieve warmtenetten of een plicht aan te sluiten op een bestaand net is daarom nodig.
Het Bal biedt niet de mogelijkheid om dit in een omgevingsplan te regelen.
Overigens zijn de Warmtewet en de Gaswet nog in ontwikkeling.
Die bepalen mogelijk in de toekomst dat dit wel mogelijk is.
De gemeente kan daarmee nu niet direct sturen op een duurzame collectieve energievoorziening.
Wel kunnen gemeenten in het omgevingsplan regels opnemen die ingaan op technische eisen of de gebruiksruimte van de ondergrond.
Denk hierbij aan de omvang van de WKO of het gebruik van de ondergrond.
Dit vraagt om het slim inzetten van de mogelijkheden binnen de Omgevingswet.
Een gemeente kan bijvoorbeeld gezamenlijk gebruik van buisleidingen in maatwerkregels voorschrijven. Dit zorgt ervoor
dat een collectief systeem aandacht krijgt.
Beeldtitel: Van het gas af
Voor nieuwbouw is regulering en het afdwingen van maatregelen in verband met verduurzaming zowel onder het huidige als het nieuwe recht, makkelijker.
Er is een toetsmoment, bijvoorbeeld toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan en daarmee kunnen voorwaarden
gekoppeld worden.
Een eventuele inbreuk op het eigendomsrecht speelt een rol, evenals het feit dat besluiten aan de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur moeten voldoen.
In verband met het evenredigheidsbeginsel is bijvoorbeeld een motivering die mede gericht is op 'haalbaarheid en betaalbaarheid' altijd nodig.
Soms zullen maatregelen moeten leiden tot financiële compensatie van burgers en bedrijven.
Onder het nieuwe recht is het indirect afdwingen van energiezuiniger gebruik veel makkelijker doordat de instrumentenkoffer en de variëteit aan regels in het omgevingsplan groter is.
Het is daarbij wel zo dat voor bestaande bouw meer motivering, vanuit beleid, nodig is en met name ook tijdige aankondiging en dergelijke om een evenredig, proportioneel besluit te kunnen nemen.
Vanuit Maastricht was de vraag of je een vollooprisico van warmtenetten kan beheersen vanuit het omgevingsplan.
Door in het omgevingsplan de verplichting van aansluiting op te nemen geef je het warmtebedrijf zekerheid van afname van warmte.
Het is echter de vraag of dit de enige mogelijkheid is of dat er ook alternatieven zijn.
Het kan zijn dat een monopoliepositie de prijs gaat opdrijven.
De aanwijzing van aardgasvrije wijken kan plaatsvinden in het omgevingsplan omgevingsvisie en omgevingsprogramma.
De benoeming in het plan is bindend en daarom niet altijd voor de hand.
Het is maar de vraag hoe dwingend je wilt zijn en welke alternatieven er voor warmte zijn.
Dit hangt ook af van de rol die je als gemeente wilt spelen.
Groningen is op zoek naar een strategie voor de wijze waarop huiseigenaren verplicht worden van het gas af te gaan.
Door de wijkaanpak te verankeren in het instrument programma ontstaat een juridische doorwerking waarmee planregels uiteindelijk makkelijker geschreven kunnen worden.
U kunt in het omgevingsplan gebodsbepalingen opnemen waardoor huishoudens van het gas af gaan.
Hierbij moet u wel altijd rekening houden met de algemene beginselen van behoorlijke bestuur.
Dit kan bijvoorbeeld door voldoende tijd te geven en alternatieven aan te bieden.
In de omgevingsvisie kan de Transitievisie Warmte worden opgenomen met daarin de visie over wanneer een wijk van het gas wordt afgesloten.
Met het instrument programma kan het Wijkuitvoeringsplan worden vormgegeven.
In het omgevingsplan kunnen regels voor activiteiten worden opgenomen die het gebruik van alternatieve energiebronnen
mogelijk maken.
Ook kan gekeken worden naar de verplichting tot aansluiting op een warmtenet verplichte gebodsbepalingen en er kan nagedacht worden over mogelijk overgangsrecht.
Het omgevingsplan zou op langere termijn een oplossing kunnen bieden in de zin van gebodsbepalingen.
Hier zit echter een aantal nadelen aan.
Het vereist zorgvuldige voorbereiding en bekendmaking er moet een lange termijn van voorzienbaarheid in acht genomen worden en de maatregel moet evenredig zijn ten opzichte van alternatieven.
Een programma kan bijdragen vanuit de doelen die in de omgevingsvisie en Transitievisie Warmte zijn gesteld.
Kan dat niet ook in het omgevingsplan, dat voor derden juridisch bindend is?
Pilotgemeente Maastricht kwam tot de conclusie dat het niet mogelijk is om met het omgevingsplan het aardgasvrij
maken van woningen af te dwingen.
De Gaswet belemmert dat.
Maastricht zegt: Stel je als gemeente de vraag welke rol je wilt aannemen in deze transitie.
Bij een dwingende rolopvatting is een aardgasvrije omgevingswaarde in het omgevingsplan mogelijk interessant.
Kies je voor een faciliterende of stimulerende rol dan is een vrijwillig programma het meest geschikte instrument.
Beeldtitel: Omgevingswet biedt kansen
De Omgevingswet biedt de kans om een opgave integraal en breed op te pakken meer dan nu het geval is in de Wet ruimtelijke ordening.
Niet alleen een goede ruimtelijke ordening staat centraal maar ook de gehele fysieke leefomgeving met duurzaamheidsvereisten en de energietransitie.
Ik heb in dit webcollege enkele thema's behandeld maar elke keer geldt wel dat deze thema's integraal moeten worden benaderd.
De Omgevingswet biedt goede instrumenten om de energietransitie beleidsmatig en juridisch te verankeren.
Er is een wisselwerking nodig tussen de instrumenten omgevingsvisie programma, omgevingsplan en het doel dat gemeenten voor ogen hebben.
De vraag wordt dan: Welke eigenschappen zoek ik in een instrument om een concreet doel voor de opgave, in dit geval de energietransitie, te bereiken?
Afhankelijk van het thema kijkt u naar de kaders en naar welk instrument het meest voor de hand ligt.
Vaak is dat het omgevingsplan, maar het kan ook zijn dat eerst via de omgevingsvisie en het programma gekeken wordt wat mogelijk is.
Het programma kan enerzijds een verleidingsinstrument zijn en anderzijds is het ook een manier om tot afspraken te komen.
Daarnaast is het programma vaak ook een instrument voor uitvoering.
Daar kan duidelijk in staan wat men later gaat borgen via een omgevingsplan een omgevingsverordening of een projectbesluit.
Gerrie Fenten - Beleidsmedewerker BZK:
U heeft nu vandaag heel veel informatie over u heen gekregen over hoe het werkt als u de energietransitie wilt
borgen in de instrumenten van de Omgevingswet.
Al die informatie heeft u waarschijnlijk niet meteen op kunnen slaan.
Kijk daarom nog eens een keer bij: Aan de slag met de Omgevingswet of bij Nationaal Programma Regionale Energiestrategie.
Heel veel succes en voor nu: bedankt.
Beeldmerk: Aan de slag met de Omgevingswet
Beeldtekst: www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl
Over de sprekers
De eerste spreker is Gerrie Fenten. Zij is senior beleidsmedewerker bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), en thema-expert bij het Nationaal Programma RES. Zij vertelt welke afspraken uit het Klimaatakkoord gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
De tweede spreker is Annemieke Elfferich-Schattenberg, programmanager bij het Informatiepunt Leefomgeving. Zij vertelt hoe de Omgevingswet kan helpen bij het behalen van de doelstellingen uit het Klimaatakkoord. Hierbij gebruikt ze onder andere voorbeelden uit de pilot Energietransitie en de Omgevingswet.