Emissie ammoniak uit stallen
Het is BBT om één of een combinatie van de genoemde technieken te gebruiken om emissies van ammoniak uit stallen te verminderen (BBT 30 tot en met BBT 34). De veehouder mag ook andere technieken gebruiken die ten minste een gelijkwaardig niveau van milieubescherming garanderen.
In Nederland staan emissiearme huisvestingssystemen en technieken die de ammoniak verminderen in de Omgevingsregeling.
Emissiegrenswaarden
Voor de verschillende diercategorieën staan in de BBT-conclusies ‘met beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus’ (BAT-AEL) vastgesteld. Het gaat hier om een bandbreedte. De BBT-conclusies geven met deze bandbreedte beoordelingsvrijheid aan het bevoegd gezag. Maar de emissie van een stal moet in elk geval voldoen aan de emissiegrenswaarden die in het Besluit activiteiten leefomgeving Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) (Bal) staan.
Deze emissiegrenswaarden in het Bal heeft het Rijk vastgesteld voor alle bedrijven in Nederland en zijn een gemiddelde BBT. Er kunnen redenen zijn om uit te gaan van een strengere emissiegrenswaarde. Bijvoorbeeld bij een bedrijf met een hoge emissie en omdat er betere technieken haalbaar en betaalbaar zijn. Alles wat binnen de bandbreedte van de BAT-AEL uit de BBT-conclusie ligt, kan de gemeente namelijk als BBT aanmerken. Ook kan het nodig zijn om verdergaande technieken te eisen vanwege plaatselijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een hoge achtergrondconcentratie of cumulatie. Van belang is dat er geen significante milieuverontreiniging Klik hier voor uitleg over dit begrip (opent in popup) is.
Als er voor een stal geen emissiegrenswaarde is, moet de gemeente bepalen welke maatregelen ze in dat geval als BBT kan aanmerken.
De gemeente kan ook een minder strenge emissiegrenswaarde opleggen. In de praktijk zijn er voor veehouderijen geen voorbeelden waarbij dit te motiveren is.
Emissie ammoniak opslaan van mest
Het is BBT om één of een combinatie van de genoemde technieken te gebruiken om emissies van ammoniak van het opslaan van mest te verminderen (BBT 14 en BBT 16). Dit kunnen ook andere technieken zijn dan genoemd in BBT 14 en BBT 16 die ten minste een gelijkwaardig niveau van milieubescherming garanderen.
Voor het opslaan van mest staan er eisen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Bij grotere opslagen kan het nodig zijn om aanvullende eisen te stellen. Welke maatregelen ze in een specifiek geval als BBT kan aanmerken, moet de gemeente per geval beoordelen.
Emissie ammoniak mest uitrijden
Het is BBT om technieken te gebruiken om de belasting van het milieu door ammoniak bij het uitrijden van mest te voorkomen (BBT 21). Het verminderen van de emissie van ammoniak bij het uitrijden van mest is geregeld in paragraaf 3.2.20 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is bevoegd gezag hiervoor. Dit staat in artikel 2.8 van het Bal. Het is niet nodig om hiervoor voorschriften in de omgevingsvergunning op te nemen.
Monitoring en berekening ammoniak
Het is BBT om te bepalen hoeveel de ammoniakemissies van de gehele veehouderij verminderen door het toepassen van de beste beschikbare technieken (BBT23). Dit gebeurt bij het verlenen van de omgevingsvergunning.
Het is BBT om de emissie van ammoniak in de lucht te monitoren (BBT 25). Dit kan met meten of met een raming op basis van emissiefactoren. Op basis van het aantal dieren en de emissiefactoren kan de veehouder of de gemeente op elk moment de emissie van ammoniak berekenen.
Het is ook BBT om de werking van een luchtzuiveringssysteem (zoals een luchtwasser) te meten en te monitoren (BBT 28). Het meten gebeurt al voordat een systeem een emissiefactor of reductiepercentage krijgt. Voor het monitoren van luchtwassers staan er eisen in het Bal.
Voor andere luchtzuiveringssystemen moet het bevoegd gezag beoordelen of eisen voor monitoring nodig zijn.
Meer informatie