Overgangsrecht gedoogplichten
Het overgangsrecht voor gedoogplichten regelt dat bestaande gedoogplichten blijven gelden en dat op lopende procedures het oude recht van toepassing blijft. Het overgangsrecht voor gedoogplichten is te vinden in de afdeling 4.1, artikel 4.16 en de artikelen 4.26 en 4.27 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Gedoogplichten van rechtswege
Voor de gedoogplichten in afdeling 10.2 van de Omgevingswet is er geen overgangsrecht. Het gaat hierbij om gedoogplichten die rechtstreeks uit de wet voortvloeien. Voorbeelden daarvan zijn gedoogplichten voor activiteiten als onderhoudswerk bij waterstaatswerken, wegen, luchthavens, gesloten stortplaatsen. Maar bijvoorbeeld ook spoorwegen, mijnbouw, zwemwater, natuurgebieden en landinrichting. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden deze vanzelf op basis van afdeling 10.2 van de Omgevingswet.
Gedoogplichten bij beschikking
Voor de gedoogplichten opgelegd bij beschikking is er wel overgangsrecht. De Invoeringswet Omgevingswet stelt bestaande onherroepelijke gedoogplichtbeschikkingen gelijk aan de corresponderende gedoogplichtbeschikkingen op grond van de Omgevingswet. Dat staat in artikel 4.16, lid 1. Hierdoor blijven deze gedoogplichten dus gelden.
Wat onherroepelijk betekent
'Onherroepelijk' betekent:
- dat er geen bezwaar en beroep meer tegen mogelijk is
- als iemand beroep heeft ingesteld, de rechter uitspraak heeft gedaan en geen hoger beroep meer mogelijk is
Op lopende procedures om een gedoogplicht bij beschikking op te leggen, blijft het oude recht van toepassing. Dat geldt ook voor rechtsbeschermingsprocedures. Dit staat in afdeling 4.1 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Schadeprocedures gedoogplichtbeschikkingen
Voor schade door gedoogplichten uit oud recht geldt dat het oude recht van toepassing blijft:
- op een vordering tot schadevergoeding, die is ingesteld binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet
- bij toewijzing van die vordering, totdat de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald
Dit staat in artikel 4.16 lid 3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Overgangsrecht Belemmeringenwet privaatrecht
Voor de bijzondere gedoogplichtbeschikkingen en gedoogplichten die rechtstreeks gebaseerd werden op de Belemmeringenwet Privaatrecht is er een aparte overgangsregeling. Deze is te vinden in de artikelen 4.26 en 4.27 van de Invoeringswet Omgevingswet.
De Belemmeringenwet Privaatrecht kent 2 besluiten: de erkenning van het openbaar belang en de gedoogplichtbeschikking. Onder de Omgevingswet wordt dit 1 besluit.
Het overgangsrecht regelt dat een onherroepelijk besluit tot erkenning van het openbaar belang blijft gelden. Ook als er nog geen gedoogplichtbeschikking is gegeven. Die erkenning kan dan grondslag zijn voor een gedoogplichtbeschikking op grond van artikel 10.21, lid 1 van de Omgevingswet.
Ook blijven onder de Omgevingswet gelden:
- Een onherroepelijk bevel tot verplaatsing als bedoeld in artikel 5, lid 1, van de Belemmeringenwet Privaatrecht.
- Een onherroepelijke gedoogplichtbeschikking, afgegeven op grond van artikel 10, lid 2, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, voor het rooien, snoeien of inkorten van bomen of beplantingen.
- Een onherroepelijke gedoogplicht, afgegeven op grond van artikel 11 van de Belemmeringenwet Privaatrecht, voor het gedogen van gravingen, opmetingen of het stellen van tekens voor het maken van een plan van een werk van algemeen belang.
Deze gedoogplichten zijn in het overgangsrecht gelijkgesteld aan de corresponderende gedoogplichtbeschikkingen op grond van de Omgevingswet.
Het oude recht blijft van toepassing op lopende procedures om een gedoogplicht op te leggen. Als er nog geen rechtsbeschermingsprocedure is gestart, wordt de nieuwe rechtsbeschermingsprocedure toegepast. Artikel 4.27 van de Invoeringswet Omgevingswet bepaalt dit.
Meer informatie
Meer informatie over gedoogplichten is te vinden op de volgende pagina’s: