Monitoring van de omgevingswaarden voor luchtkwaliteit
Gemeenten, provincies en het Rijk moeten jaarlijks omgevingswaarden voor luchtkwaliteit monitoren. Op een aantal locaties is geen toetsing of monitoring van de luchtkwaliteit nodig. De monitoringsplicht staat in artikel 20.1 van de Omgevingswet. De uitvoeringsregels staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en in de Omgevingsregeling.
Waarom is monitoring nodig?
Het doel van de monitoring is:
- bewaken van de kwaliteit van de buitenlucht
- tijdig signaleren van een (dreigende) overschrijding van omgevingswaarden
Uit deze monitoring volgt in hoeverre mensen op leefniveau worden blootgesteld. Daarnaast moet Nederland de uitstoot van bepaalde stoffen bewaken (NEC-monitoring).
Programma bij overschrijding
Volgt uit de monitoring dat er een (dreigende) overschrijding van de omgevingswaarde is? Dan moet het verantwoordelijke bestuursorgaan een programma opstellen of een bestaand programma aanpassen. Dit staat in artikel 3.10 van de Omgevingswet.
Hoe vindt monitoring van de rijksomgevingswaarden plaats?
De monitoring van de rijksomgevingswaarden vindt jaarlijks plaats, door het meten en berekenen van de kwaliteit van de buitenlucht.
Voor heel Nederland worden kaarten met concentraties (grootschalige concentratiekaarten, GCN-kaarten) opgesteld. De kaarten zijn gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen. Ze geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland.
Rijkswaterstaat levert de gegevens over het gehele hoofdwegennet aan. Deze gegevens worden gebruikt om de luchtkwaliteit voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) langs de rijkswegen te monitoren.
Gemeenten en provincies leveren gegevens aan
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor de monitoring van de rijksomgevingswaarden. Dat staat in artikel 11.19, derde lid, van het Bkl. Gemeenten en provincies moeten daarvoor gegevens verzamelen en aanleveren (artikel 11.22, eerste en tweede lid, van het Bkl).
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat berekent de concentraties op basis van de aangeleverde gegevens voor PM10 en NO2. Jaarlijks, uiterlijk op 31 december, doet het Rijk verslag van de monitoring (artikel 10.29, derde lid van het Omgevingsbesluit). Het Rijk verzamelt zelf de gegevens voor de andere rijksomgevingswaarden (zoals PM2,5, benzeen en zwaveldioxide). Dit staat in artikel 11.22, derde lid, van het Bkl.
Voor de praktische invulling van de monitoring zullen de betrokken overheden nog onderlinge afspraken maken.
Monitoring in aandachtsgebieden
Belangrijk is de monitoring van de rijksomgevingswaarden voor PM10 en NO2 in de zogenoemde aandachtsgebieden. Want voor die stoffen in die gebieden is er een reële kans op (een dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde. Voor deze aandachtsgebieden worden naast de landelijke metingen en GCN-kaarten ook meer verfijnde berekeningen uitgevoerd. Deze verfijnde berekeningen hebben betrekking op verkeer en veehouderijen. Gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat leveren hiervoor gegevens aan bij het Rijk.
Locaties waar geen monitoring nodig is
Op een aantal locaties is geen toetsing of monitoring van de luchtkwaliteit nodig, omdat:
- mensen daar niet kunnen komen (toepasbaarheidsbeginsel) of
- relatief kort verblijven (blootstellingscriterium) of
- het gaat om arbeidsplaatsen
Monitoring van decentrale omgevingswaarden
Gemeenten en provincies kunnen ook eigen decentrale omgevingswaarden opstellen. Zij zijn dan zelf verantwoordelijk voor de monitoring ervan. Er zijn 2 mogelijkheden, waarbij de regels voor de monitoring verschillen:
- Een strengere omgevingswaarde. Voor de monitoring gelden dezelfde meet- en rekenregels als voor de rijksomgevingswaarde.
- Een aanvullende omgevingswaarde. Hiervoor geeft de Omgevingsregeling geen monitoringsregels. De provincie en gemeente zijn vrij om zelf te bepalen hoe ze gaan monitoren.
Verschillen monitoring NSL en Omgevingswet
De monitoring onder de Omgevingswet komt in grote lijnen overeen met de monitoring luchtkwaliteit in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Belangrijkste verschillen:
- Onder de Omgevingswet zijn alleen detailberekeningen nodig voor wegen en veehouderijen binnen de aandachtsgebieden luchtkwaliteit.
- De voortgang van de uitvoering van projecten en maatregelen hoeft bij monitoring van de omgevingswaarden niet meer bekeken te worden. Bij de monitoring van een programma moet dat wel (artikel 20.2 lid 2 Omgevingswet).
- Sinds januari 2020 is er het Schone Lucht Akkoord. De monitoring daarvan heeft raakvlakken met de monitoring van de omgevingswaarden.