Maatregelen KRW en GWR in waterprogramma's
De Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Grondwaterrichtlijn (GWR) kennen een doelstelling ter bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Hierin staan ook eisen aan te nemen maatregelen. Deze maatregelen werkt de overheid uit in programma’s.
Maatregelen ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW)
De volgende programma’s moeten maatregelen bevatten ter uitvoering van artikel 11 van de Kaderrichtlijn Water (KRW):
- het regionaal waterprogramma (artikel 4.4 lid 3a Bkl)
- het nationaal waterprogramma (artikel 4.10 lid 3a Bkl)
- het waterbeheerprogramma (artikel 4.3 a Bkl)
Artikel 11 beschrijft het maatregelenprogramma dat elke lidstaat moet vaststellen. Met deze maatregelen moeten overheden de milieudoelstellingen uit artikel 4 KRW halen. Voor grondwater zijn dit de volgende milieudoelstellingen:
- behalen goede chemische en goede kwantitatieve toestand (artikel 2.13 2.14 en 4.14 Bkl)
- voorkomen van achteruitgang van de toestand van het grondwaterlichaam (artikel 4.15 Bkl)
- ombuigen significante en stijgende trends (artikel 4.17 en 4.18 Bkl)
- voorkomen en beperken inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater
Daarnaast richten de maatregelen zich ook op het tegengaan van lozingen van puntbronnen en diffuse bronnen. Bij een puntbron is de veroorzaker aan te wijzen. Bijvoorbeeld een bedrijf. Diffuse bronnen zijn bronnen waarbij moeilijk een individuele veroorzaker is aan te wijzen. Voorbeelden hiervan zijn het wegverkeer. Of het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Voor industriële puntbronnen staan regels opgenomen in hoofdstuk 2 t/m 7 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Voorbeeld
Artikel 11 KRW onder j eist een verbod op de rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater onder voorbehoud van de bepalingen zoals beschreven in dit lid. De provincie kan dus in het regionaal waterprogramma een maatregel vaststellen die het rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater verbiedt en alleen onder bepaalde voorwaarden toestaat. Dit legt de provincie vast in haar omgevingsverordening.
Maatregelen ter uitvoering van de Grondwaterrichtlijn
De Grondwaterrichtlijn (GWR) vult een aantal milieudoelstellingen voor grondwater verder in. Dit staat in artikel 4 lid 5 en artikel 6 lid 1 van de GWR. De volgende programma's moeten maatregelen opnemen ter uitvoering van deze GWR artikelen:
- het regionaal waterprogramma (artikel 4.4 lid 3b Bkl)
- het nationaal waterprogramma (artikel 4.10 lid 3b Bkl)
- het waterbeheerprogramma (artikel 4.3 b Bkl)
Artikel 4 van de GWR beschrijft de procedure voor het beoordelen van de goede chemische toestand van een grondwaterlichaam. Lid 5 gaat over de situatie waar er weliswaar sprake is van een goede chemische toestand, maar het grondwater op de plek van een monitoringspunt niet voldoet aan de omgevingswaarden. Zo nodig neemt de overheid maatregelen. Deze maatregelen richten zich op:
- de bescherming van de aquatische ecosystemen. Een aquatisch ecosysteem bestaat uit alle levende en niet-levende factoren in een bepaald water.
- de bescherming van de terrestrische ecosystemen. Een terrestrisch ecosysteem bestaat uit alle levende en niet-levende factoren in grond en bodem.
- het gebruik van het grondwater door de mens
Artikel 6 van de GWR beschrijft maatregelen om de inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater te voorkomen of te beperken. Lid 1 van dit artikel beschrijft welke maatregelen in het maatregelenprogramma moeten staan.