Ga naar de inhoud
Aan de slag met de Omgevingswet
Zoeken in deze site
Kruimelpad
Home  Thema's  Water  Handreiking Lozingen  Schrijven van een vergunning of een maatwerkbesluit  Oppervlaktewaterkwaliteit  Ecologie: maatregelen en effecten  Heldere meren  Heldere meren - ingreep in de biologie van het systeem 
Menu
  • Home
  • Actueel
  • Bijeenkomsten
  • Regelgeving
  • Digitaal stelsel
  • Implementatie
  • Thema's
  • Contact

Maatregel: stimuleren van waterplantengroei

Ingrepen die het lichtklimaat verbeteren (nutriëntenreductie, ABB) zijn de belangrijkste maatregelen om waterplanten te stimuleren. Soms is echter ook bij helder water de terugkeer langzaam of vindt zelfs niet plaats.

De periode van helderheid kan bijvoorbeeld tekort zijn voor ontwikkeling van waterplanten of er zijn geen zaden in de bodem aanwezig. Het introduceren van een zaadbank kan de kolonisatie dan aanzienlijk versnellen. Andere maatregelen die de terugkeer van waterplanten kunnen versnellen zijn verwijdering van slappe sedimenten door baggeren en beperken van golfwerking door aanleg van dammen of vooroevers.

Bepalende factoren voor succes

Grofweg moet een meer voor een hoge kans op waterplanten aan de volgende twee punten voldoen:

  • het meer moet een doorzicht hebben van minimaal de gemiddelde diepte van het meer
  • aanwezigheid van voldoende zaden in het sediment. Voor een schatting van de benodigde hoeveelheid zaad wordt verwezen naar de samenvatting in het verslag van de Platformbijeenkomst d.d. 11-11-1999, lezing van Van den Berg.

Wanneer uit een voorstudie blijkt dat het aantal zaden in het sediment zeer gering is, kan de zaadvoorraad door enting worden verhoogd.

Echter ook bij een grote zaadvoorraad en een redelijke waterhelderheid is terugkeer van waterplanten niet gegarandeerd. Kolonisatie van waterplanten wordt dan beperkt door andere factoren, zoals weinig of geen ondieptes waardoor lichtcondities op de bodem relatief slecht zijn, of aanwezigheid van waterplantetende vogels, of een te slappe bodem al dan niet in combinatie met gereduceerde stoffen die toxisch kunnen zijn.

Gebruik van modellen voor voorspellingen over de kans op waterplanten

Empirische modellen

Deze modellen zijn gebaseerd op relaties tussen het voorkomen van waterplanten en milieuvariabelen. Nadeel van deze modellen is dat interacties tussen waterplanten en milieu-variabelen niet opgenomen zijn wat de lange termijn voorspelling van deze modellen beperkt. Voordeel van deze modellen is dat ze snel een betrouwbare indruk geven over de kans dat waterplanten zich ontwikkelen. Voorbeelden van deze modellen zijn:

  • MACROMIJ is een model gebaseerd op logistische regressie om de kans op waterplanten (Kranswieren, Schedefonteinkruid en Doorgroeid fonteinkruid en nog 5 andere soorten) te bepalen op basis van waterdiepte, extinctie, strijklengte van de wind en percentage lutum in het sediment.
  • Verder worden in de literatuur op verschillende plaatsen regressies ontwikkeld om de maximale kolonisatie diepte van waterplanten te bepalen bij een bepaald doorzicht. Deze relaties kunnen gebruikt worden om de minimale benodigde lichthoeveelheid van waterplanten te bepalen (Chambers & Kalff, 1985; Blindow 1992).

Individu gebaseerde modellen

Dit zijn modellen die gebaseerd zijn op de groeikarakteristieken van planten, zoals eigenschappen van de fysiologie en groeivorm. Voordeel van deze modellen is dat ze inzicht geven in het functioneren van de plant en dat ze ook bruikbaar kunnen zijn voor het simuleren van interacties tussen planten en milieufactoren. Voorbeelden van modellen zijn:

  • SAGA is een model dat de groei van Schedefonteinkruid simuleert. Met name de reactie op licht en de vorming van tubers is in dit model in detail opgenomen (Hootsmans & Vermaat 1991).
  • CHARISMA is een model dat de groei van kranswieren en fonteinkruiden simuleert. Een sterk vereenvoudigde versie van het model is eerder verschenen als MEGAPLANT (Scheffer et al., 1993). Licht is ook in CHARISMA een belangrijke factor, maar er zijn ook interacties opgenomen. Verder biedt het model de mogelijkheid om eenvoudig groei van andere soorten en ook om interacties tussen soorten te simuleren.

Meren waar de maatregel is toegepast

meer

jaar

maatregel

ander soort maatregel

resultaat

Binnenschelde

1989

Chara planten in water geworpen

ja

-?

Fortgracht Veldhuis

1991

enten waterplanten

ja

-

Nannewijd

1999

enten van kranswierpropagulen

ja

-

Wolderwijd

1993

enten wortelstokken gele plomp

ja

-

Wolderwijd / Nuldernauw

1993

enten kranswierpropagulen

ja

+

Zuidlaardermeer

1996

in compartiment: maairesten van waterplanten ingebracht

ja

-?

Zwemlust

1987

enten van wortelstokken gele plomp

ja

-

(ga voor een uitgebreide beschrijving naar Onderzoek meren en plassen)

Ervaringen

Het enten van sedimenten rijk aan propagulen is alleen in het Wolderwijd en Nuldernauw op kleine schaal succesvol geweest (Doef, 1994). Het inwerpen van gemaaid materiaal lijkt minder succesvol te zijn, mogelijk door een beperkte zaadrijping van het ingeworpen materiaal.

Lessen

Om succesvol waterplanten enten is voldoende kennis nodig over de ecologie van de plant. Niet elke waterplant kan overal groeien. Kennis over de waterplanten historie van het meer kan de keuze voor bepaalde soorten vergemakkelijken.

Uit onderzoek is gebleken dat een grote dichtheid aan propagulen moet worden geënt om succes te krijgen (zie verslag Platform bijeenkomst d.d. 11-11-1999 lezing van Van den Berg.

Bij het inbrengen van gemaaid materiaal moet aandacht worden besteed aan de zaadrijpheid van de gemaaide planten.

Experts

Rijkswaterstaat Waterdienst

Rijkswaterstaat IJsselmeergebied

Beheerders met ervaring:

Wetterskip Fryslân

Onderzoek/referenties

Zaadbank onderzoek in de Nederlandse meren. Zie verslag Platform bijeenkomst d.d. 11-11-1999 lezing van Van den Berg.

Doef, R.W. 1994. Entproef met kranswieren in het Wolderwijd/Nuldernauw. RIZA werkdocument 94.176x.

Doef, R.W. 1995. Transplantatieproef met drijfbladplanten in het Wolderwijd. WSE Notitie nr. 95.05.

Blindow, I. 1992. Decline of charophytes during eutrophication: comparison with angiosperms. Freshwat. Biol. 28: 9-14.

Chambers & Kalff, 1985. Depth distribution and biomass of submersed aquatic plant communities in relation to Secchi depth. Can. J. Fish. Aquat. Sci. 42: 701-9.

Hootsmans, M.J.M & Vermaat, J. 1991. Macrophytes, a key to understanding changes caused by eutrophication in shallow freshwater ecosystems. IHE Report Series 21.

Scheffer M., De Redelijkheid M. R. & Noppert F. (1992). Distribution and dynamics of submerged vegetation in a chain of shallow eutrophic lakes. Aquat. Bot. 42, 199-216.

Scheffer M., Bakema A. H. & Wortelboer F. G. (1993). MEGAPLANT - A simulation model of the dynamics of submerged plants. Aquat. Bot. 45, 341-356.



Delen

  • Delen op Facebook
  • Delen op LinkedIn
  • Delen op Twitter

PDF maken

  • PDF maken

Vraag het onze experts!

Heeft u een vraag over de Omgevingswet of onderliggende wetgeving? Of wilt u iets weten over praktische toepassingen of digitale voorzieningen?

Vragenformulier

Tel: 088 - 797 07 90
Bereikbaar op werkdagen van 09.00 tot 17.00 uur.

Alle informatie om je voor te bereiden op de Omgevingswet.

Interbestuurlijke samenwerking

Het programma Aan de slag met de Omgevingswet is een samenwerkingsverband van gemeenten (VNG), provincies (IPO), waterschappen (UvW) en het Rijk. Het programma ondersteunt overheden, maatschappelijke partners, bedrijven, initiatiefnemers en belanghebbenden om te kunnen werken met de wet.

Over deze site

  • Programma Aan de slag
  • Informatiepunt Ow
  • Verantwoording
  • Toegankelijkheid
  • Privacyverklaring
  • Cookies
  • Contact
  • Archief

Volg ons

  • @aandeslagow
  • Omgevingswet op LinkedIn
Rijksoverheid
Unie van Waterschappen
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Interprovinciaal overleg