Monitoring van omgevingswaarden voor primaire waterkeringen
De beheerder van primaire waterkeringen bepaalt of de dijktrajecten nog aan de omgevingswaarden voldoen. Met behulp van modellen berekent hij de hydraulische belasting en de sterkte van een dijktraject (artikel 10.8a Bkl). Zo kan de beheerder controleren of de dijktrajecten nog aan de eisen ten aanzien van overstromingskansen en faalkansen voldoen.
Voor de stormvloedkeringen monitort de minister van Infrastructuur en Waterstaat of de kans op het niet-sluiten van de betreffende kering nog overeenkomt met de omgevingswaarde hiervoor.
Manier van monitoren staat in Omgevingsregeling
Hoe de beheerders de omgevingswaarde en signaleringswaarde moeten monitoren is vastgelegd in de Omgevingsregeling. Hierin worden de procedures en voorschriften voor het bepalen van de hydraulische belasting en bepaling sterkte en veiligheid vastgesteld. Beheerders kunnen de beoordelingsronde van 2017-2022 voltooien volgens het wettelijk Beoordelingsinstrumentarium 2017.
Signaleringsparameters voor primaire waterkeringen
De signaleringsparameters voor primaire waterkeringen (met uitzondering van dijktraject 16-5) worden ook in de gaten gehouden (artikel 10.8c Bkl). Deze parameters heten in de Omgevingswet “andere parameters voor signalering”. Signaleringsparameters gelden als een soort waarschuwingssignaal. Wanneer een signaleringsparameter wordt overschreden, kan het zijn dat er een overschrijding dreigt plaats te vinden van de omgevingswaarden of dat ze al zijn overschreden.
De monitoring vindt overigens in de praktijk tegelijkertijd en volgens dezelfde methoden als de omgevingswaarden plaats.
Verslag
De beheerders van primaire keringen moeten iedere 12 jaar verslag maken van de algemene waterstaatkundige staat van de primaire waterkeringen in hun beheer (artikel 10.9a Bkl). Op deze manier kan iedereen inzicht krijgen in de staat van de primaire waterkeringen in Nederland. Hierbij gaat het om de monitoringsgegevens voor de omgevings- en signaleringswaarden, zoals hierboven beschreven.
Het waterschap moet haar verslag overhandigen aan de minister. Deze is verantwoordelijk voor verdere verspreiding van het verslag.
Monitoring andere dan primaire keringen in rijksbeheer
Monitoring van de omgevingswaarden vindt ook plaats voor andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk. Ze kunnen namelijk ook in het beheer bij waterschappen zijn. De regels voor deze monitoring staan dan opgenomen in de waterschapsverordening. Dit gebeurt grotendeels op dezelfde manier: door metingen, berekeningen en modellen in overeenstemming met de bij ministeriële regeling voorgeschreven regels.
De uitwerking van de monitoring en de regels daarover zijn anders, omdat de omgevingswaarden anders zijn geformuleerd.
Gegevensverzameling primaire waterkeringen
Naast het monitoren van primaire waterkeringen, heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat nog een taak in het kader van waterveiligheid. De minister moet op grond van artikelen 10.8c en 10.8d van het Bkl namelijk gegevens verzamelen.
Het gaat hierbij om de gegevens over de mate waarin wordt voldaan aan de voor de grote rivieren opgestelde legger. Dit is belangrijk, omdat zo kan worden nagegaan of rivieren bijvoorbeeld nog voldoende diep zijn. In artikel 10.9b staat dat de minister verplicht is een verslag te maken van deze gegevens.
Gegevensverzameling ligging kustlijn
De minister is verplicht om gegevens te verzamelen over de ligging van de kustlijn. Een verschuiving van de kustlijn kan namelijk grote gevolgen hebben. De minister moet op basis hiervan een kaart van de kustlijn vaststellen (artikel 10.10a Bkl).
Op deze kaart staat welke kustlijn de minister handhaaft ter ondersteuning van het beheer van de primaire waterkeringen langs de kust. Dit is een beleidsuitgangspunt voor het kustonderhoud. De bepaling van de basiskustlijn vindt dan ook niet alleen plaats aan de hand van de actuele ligging van de kustlijn, maar ook aan de hand van beleidsmatige overwegingen om de basiskustlijn landwaarts of zeewaarts te verplaatsen.
Kaarten van Gedeputeerde Staten
Ook Gedeputeerde Staten moeten in het kader van waterveiligheid gegevens verzamelen. Zij stellen een overstromingsgevaarkaart en een overstromingsrisicokaart vast (artikel 10.10 Bkl). Dit moet 2 jaar voor de vaststelling van het overstromingsrisicobeheerplan gebeuren. Omdat overstromingen zich zelden tot het gebied van één gemeente of één waterschap zullen beperken, is de verantwoordelijkheid voor het opstellen van de kaarten belegd bij de provincies.
De kaarten geven inzicht in de kans op en de gevolgen van een overstroming en vormen de basis voor de aanpak van het beheer van die risico's. Welke gegevens hier precies voor nodig zijn, staat in artikel 6 van de Richtlijn overstromingsrisico’s. Het gaat hier om zaken zoals stroomsnelheid, het aantal inwoners per mogelijk getroffen gebied en de installaties die in het gebied aanwezig zijn.