Ga naar de inhoud
Aan de slag met de Omgevingswet
Zoeken in deze site
Kruimelpad
Home  Thema's  Water  Waterveiligheid  Primaire waterkeringen  Beoordelen primaire waterkeringen  Vraag en antwoord WBI  Documentatie WBI  Piping 
Menu
  • Home
  • Actueel
  • Bijeenkomsten
  • Regelgeving
  • Digitaal stelsel
  • Implementatie
  • Thema's
  • Contact

Hoe kan classificatie gebruikt worden bij schematisatie van wel of niet watervoerende zandlagen?

Bij ons waterschap hebben we veel oude boringen volgens een oude maar gedetailleerde classificering van verschillende zand-, zavel-, leem- en kleilagen. Voor het faalmechanisme piping moet ik een onderscheid maken tussen watervoerende en niet watervoerende lagen.  Mijn vraag is bij welke overgang (o.b.v. lutum- en siltgehalte) kan ik onderscheid maken tussen wel en niet piping gevoelige grondlagen?
Indien ik zavel ook als watervoerende laag (aquifers) kan aanhouden, dan kunnen enkele dijken mogelijk beschouwd worden als zand-op zand dijken waarbij piping geheel niet kan optreden.

Of een grondlaag watervoerend is, is afhankelijk van de grondeigenschappen (de doorlatendheid, cohesief/niet cohesief), de grondopbouw en de geometrie van het grondprofiel. Geclassificeerde grondmaterialen kunnen daarbij een eerste inschatting van de grondopbouw en  eigenschappen geven en daarmee ook mede bepalen of een grondlaag watervoerend is of niet. Daarbij is het van belang om te beseffen dat de wijze van classificatie (veldclassificatie, laboratoriumclassificatie, laboratoriumproeven) veel invloed kan hebben op de betrouwbaarheid van de grondclassificatie. Exacte classificatie van grondmonsters kan alleen met behulp van laboratoriumanalyses.
Het classificeren van een grondlaag/-monster gebeurt aan de hand van de gewichtspercentages van de aanwezige fracties (zie vigerende norm
NEN-EN-ISO 14688). De grens tussen klei en zand ligt bij 8%  lutumgehalte (< 2 μm). De grens tussen leem en zand ligt bij 70% siltgehalte (2 - 63 μm). Het is echter niet aannemelijk om zavellagen te typeren als zandlaag. Op basis van het percentage lutumgehalte worden deze grondlagen in de vigerende norm als klei geclassificeerd.
Daarnaast wordt in Bijlage III van de Ministeriële regeling en in de schematiseringshandleiding piping aangegeven dat in geval van twijfel over de opbouw van de dijk uit moet worden gegaan van een kleidijk. Er kan dan niet op dit punt op basis van de eenvoudige toets worden geoordeeld dat piping niet van toepassing is. U zult dus verder moeten beoordelen.
Om een inschatting te kunnen maken of een laag goed of slecht waterdoorlatend (en wel of niet cohesief) is kunt u ook gebruik maken van de globale stochastische ondergrondschematisatie (WBI-SOS), zoals in de schematiseringshandleiding piping is beschreven. In het veld kunt u uitsluitsel krijgen of een grondlaag wel of niet watervoerend is door peilbuismetingen te verrichten in de betreffende grondlaag bij variërende 
buitenwaterstanden.

[1871336]



Delen

  • Delen op Facebook
  • Delen op LinkedIn
  • Delen op Twitter

PDF maken

  • PDF maken

Vraag het onze experts!

Heeft u een vraag over de Omgevingswet of onderliggende wetgeving? Of wilt u iets weten over praktische toepassingen of digitale voorzieningen?

Vragenformulier

Tel: 088 - 797 07 90
Bereikbaar op werkdagen van 09.00 tot 17.00 uur.

Alle informatie om je voor te bereiden op de Omgevingswet.

Interbestuurlijke samenwerking

Het programma Aan de slag met de Omgevingswet is een samenwerkingsverband van gemeenten (VNG), provincies (IPO), waterschappen (UvW) en het Rijk. Het programma ondersteunt overheden, maatschappelijke partners, bedrijven, initiatiefnemers en belanghebbenden om te kunnen werken met de wet.

Over deze site

  • Programma Aan de slag
  • Informatiepunt Ow
  • Verantwoording
  • Toegankelijkheid
  • Privacyverklaring
  • Cookies
  • Contact
  • Archief

Volg ons

  • @aandeslagow
  • Omgevingswet op LinkedIn
Rijksoverheid
Unie van Waterschappen
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Interprovinciaal overleg