'Doorontwikkeling is een belangrijke opgave' – In gesprek met Guido Kuijer
De Programmaraad is dit jaar versterkt met een aantal nieuwe leden. Wie zijn zij, wat drijft ze en waarvoor zijn ze verantwoordelijk? De al ingezette reeks interviews met programmaraadsleden krijgt een vervolg. In dit interview maken we kennis met Guido Kuijer, programmamanager Interbestuurlijke relaties binnen het programma Aan de slag met de Omgevingswet.
Kun je iets vertellen over je functie? Wat houdt die precies in?
'Ik ben actief als MT-lid binnen het programma Aan de slag met de Omgevingswet. Mijn rol kent diverse facetten. Ik draag verantwoordelijkheid voor de besluitvorming in het interbestuurlijke en interdepartementale proces. Ook ben ik belast met het parlementaire traject, waarbij ik samen met mijn collega's zorgdraag voor zaken als het beantwoorden van Kamervragen. Als MT-lid sta ik tevens in voor de communicatie van het Programma. Verder heb ik nog een aantal specifieke onderwerpen onder mijn hoede.'
Wat is volgens jou de essentie van de Omgevingswet? Welke steekwoorden borrelen dan op?
'De strijd om de ruimte, de toekomst van Nederland en de gezondheid van onze leefomgeving. Dat zijn een aantal termen die zo bij mij opkomen. De Omgevingswet vormt een belangrijk onderdeel van dat ruimtelijke ordeningsperspectief. Het vormt het juridisch kader waarmee je die ruimtelijke ordening vorm geeft en het biedt de instrumenten daarvoor.
Je wordt eigenlijk gedwongen om met een veel breder perspectief te kijken naar ruimtelijke ordening en -ontwikkelingen. Zoals bijvoorbeeld geluid, fijnstof, uitstoot van schadelijke stoffen of ruimtelijke kwaliteit. Die verschillende onderwerpen moet je dus tegen elkaar afwegen, met een brede blik.
Met name het onderwerp gezondheid vind ik een heel belangrijk aspect. Neem nu een onderwerp als vogelgriep en de relatie met intensieve veehouderij en de gezondheidsrisico's die dat dan weer oplevert voor de mens. Het maken van die integrale afweging is iets waarin de Omgevingswet voorziet en dat vind ik heel goed aan die wet.'
Welke interbestuurlijke dynamiek herken je sinds 15 maart? Hoe spannend is de 'parlementaire wedstrijd' nog?
'We hebben weleens gezegd: 'We springen met z'n allen of we springen niet'. Als je terugkijkt op het interbestuurlijke proces tot nu toe dan is dat een proces geweest waarin we ons open en kritisch tot elkaar verhouden. Er wordt weleens vergeten dat discussie ook onderdeel uitmaakt van dat eerlijke gesprek met elkaar.
Dus de dynamiek is hoog en we voeren we een scherp gesprek maar dat zorgt tevens voor een kwaliteitsimpuls. Het zorgt er namelijk wel voor dat we uiteindelijk de goede stappen zetten met elkaar. Die dynamiek die draagt daaraan bij en is ook noodzakelijk om stappen vooruit te kunnen zetten. Het is ook een kwaliteit van je programma dat je dat interne gesprek hebt met elkaar.
Voor de omgang met de Kamer geldt eigenlijk precies hetzelfde. Ze stelt ons kritische vragen en daagt ons in positieve zin uit, met het politieke en parlementaire proces dat erbij hoort. Daardoor blijven we alert. Dat is alleen maar goed en dwingt ons om na te gaan of we de goede dingen blijven doen. Ik vind het een eer dat ik dit mag doen en ik weet zeker dat mijn collega's er ook zo over denken. Een hoger doel dan het dienen van de democratie is er niet.'
Welke wisselwerking herken je tussen het parlementaire en het interbestuurlijke aspect van je functie?
'Het heeft te maken met fair zijn en het heeft ook te maken met het afleggen van verantwoording. Er is dus wel een wisselwerking maar tegelijkertijd zijn er ook verschillen. Op het bestuurlijke vlak gelden andere regels en maak je andere afspraken met elkaar dan dat in parlementaire zin het geval is.
Dat betekent bijvoorbeeld dat de minister vooral verantwoordelijkheid aflegt aan de Kamer vanuit zijn rol als stelselverantwoordelijke. Binnen ons programma legt hij bestuurlijk verantwoording af vanuit zijn bestuurlijke partnerrol op basis van de gemaakte afspraken. Tussen deze 2 rollen zit wel een verschil in dynamiek.
Soms spelen er inhoudelijke zaken in de dialoog tussen de bestuurlijke partners. Dat betekent niet automatisch dat dit een issue vormt in het gesprek tussen Kamer en minister. Maar over de inhoudelijke elementen informeert het programma wel de Kamer omdat we vinden dat ze geïnformeerd moet zijn. Dus je ziet dat er sprake is van een politieke dynamiek die net iets anders is dan de bestuurlijke dynamiek.'
Wat is de komende tijd je grootste uitdaging?
'Als ik het met een organisatorische bril bekijk dan is dat het verder grip krijgen en stroomlijnen van de informatiestromen binnen het programma, dat diverse overleggen kent. Hoe zorg je er nu voor dat je grip hebt dat de stukken op de juiste plekken zijn afgestemd voordat ze richting besluitvorming gaan? En dat je daarin tempo houdt, weet wie waarvoor verantwoordelijk is, wat de relatie is tussen al die stukken en hoe dit intern doorwerkt? In samenwerking met de secretarissen van al die overleggen haal ik die informatie naar boven en dat wil ik dan gestroomlijnd bij elkaar brengen.
Op het inhoudelijke vlak ligt er ook een uitdaging en dat betreffen de voortgangsbrieven. Die bieden de Kamer zo goed mogelijk inzicht hoe we ervoor staan met de Omgevingswet. Dat is elke keer weer een spannend moment om al die informatie bij elkaar te krijgen. En die lat ligt hoog.'
Bij het woord 'doorontwikkeling' denken we vaak aan techniek of het upgraden van dienstverlening aan inwoners en bedrijven. Wat zijn je verwachtingen als het gaat om de doorontwikkeling van de Rijksoverheid als geheel van samenwerkende rijkspartijen?
'Ik denk dat wij heel veel gaan leren van de Omgevingswet. Bijvoorbeeld op het vlak van dienstverlening. Wat dat betreft vind ik de werkwijze van de Regionale Implementatiecoaches (RIO's) die heel dicht op de uitvoeringspraktijk zitten, een mooi voorbeeld. Een ander voorbeeld vormt de Taskforce complexiteitsreductie, die zich inzet voor het in het DSO eenduidiger maken van begrippen voor inwoners en bedrijven. Daar leren wij ook als overheid van. In de trant van: Jeetje, waarom hebben we dat überhaupt gedaan? Waarom doen we zo moeilijk?
Dat is dus die doorontwikkeling. En dat is niet alleen techniek. Dat is ook beleid. En daar hoort de vraag bij hoe we met elkaar als overheden moeten samenwerken en hoe we dat dan organiseren, in het kader van de 1 overheid-gedachte. Wat heb je nodig? Wat kan ik voor je doen? Dat is in de uitvoering natuurlijk best spannend.
Maar het loont als je merkt dat hierdoor mensen beter snappen hoe ze hun vergunning moeten aanvragen en een beter beeld hebben hoe woningbouw van de grond komt en wat een omgevingsverordening precies inhoudt. Het is dus een heel eervol proces en tegelijkertijd een belangrijke opgave om je als overheid verder door te ontwikkelen op het gebied van dienstverlening. Dit programma heeft daarvoor de basis gelegd. Soms bewust, heel vaak ook onbewust. Maar daarmee moeten we doorgaan. Je moet het als overheid altijd beter willen doen.'