Toepassing van de instructieregels
De instructieregels gelden alleen voor geur van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf op een geurgevoelig gebouw. Ze gelden niet voor andere verrichte activiteiten bij veehouderijen. Er zijn ook instructieregels voor geur door bijvoorbeeld opslagen bij veehouderijen.
Inhoud instructieregels geur
De instructieregels voor geur van landbouwhuisdieren gaan over:
Daarnaast is ook de bruidsschat en toekomstig geurbeleid van belang.
Geurnorm opnemen in het omgevingsplan
Gemeenten stellen een geurnorm vast waarbij:
- De gemeente in het omgevingsplan een waarde moet opnemen voor de toelaatbare geur op een gebouw. Het Rijk geeft daar een standaardwaarde bij aan die een gemeente zonder nadere motivering kan overnemen in het omgevingsplan. De opgenomen waarde in het omgevingsplan wordt ook wel 'geurnorm' genoemd.
- De gemeente in het omgevingsplan een afwijkende waarde kan opnemen die hoger of lager is dan de standaardwaarde. Zolang deze niet hoger is dan de grenswaarde. De grenswaarde staat, net als de standaardwaarde, aangegeven in het Bkl (artikel 5.109). De afwijkende waarde is dan de geldende geurnorm.
- Het omgevingsplan moet de zogenaamde 50%-regeling bevatten.
Rekenen
Het toetsen aan de geurnorm gebeurt met aangewezen geuremissiefactoren uit de Omgevingsregeling en het rekenmodel V-stacks. Voorbeelden van dieren met een geuremissiefactor zijn varkens, pluimvee, vleeskalveren en geiten.
Afstandseisen
Ook moeten in het omgevingsplan minimale afstanden opgenomen worden, waar een stal bij bouw aan moet voldoen. Dit zijn:
- Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien, een minimumafstand van 50 of 100 m. Hiervan kan een gemeente in het omgevingsplan afwijken. Maar niet verder dan de aangegeven ondergrens.
- Minimaal 50 of 100 m afstand tot agrarische bedrijfswoningen. Dit geldt ook voor:
- voormalige agrarische bedrijfswoningen die op of na 19 maart 2000 geen onderdeel waren van een veehouderij
- voor ruimte-voor-ruimtewoningen
- Een minimumafstand van gevel-tot-gevel van 25 of 50 m. Bijvoorbeeld van gevel van stal tot gevel van woning buurman.
Randvoorwaarden uit het Bkl
Bij het vaststellen van de geurnorm en de minimale afstanden houdt de gemeente rekening met:
- Dat de gemeente vanwege zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen ook een hogere waarde dan de grenswaarde of kleinere afstand dan de ondergrens kan vaststellen. Dit kan alleen in een zeer beperkt aantal gevallen.
- Dat het Bkl bepaalt welke geurgevoelige objecten, zoals woningen, altijd geurgevoelig zijn. De gemeente kan extra objecten als geurgevoelig aanwijzen.
- Dat de gemeente in het omgevingsplan een bebouwingscontour geur moet vaststellen. Binnen de contour is een hoger beschermingsniveau dan erbuiten.
Eerbiedigende werking bij overschrijding
In het Bkl staat de term eerbiedigende werking. Voor deze geurregels houdt dit in dat voorgeschreven wordt wanneer er bij het vaststellen van het omgevingsplan rekening gehouden moet worden met bestaande rechten. De in het omgevingsplan opgenomen geurnorm of vereiste afstand is in sommige gevallen niet van toepassing. Dit is het geval wanneer:
- De geur van de locatie rechtmatig is. Dus eerder vergund of voldeed aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.
- De geur op een geurgevoelig gebouw niet toeneemt.
- Het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie niet toeneemt.
Gescheiden beoordeling van dieren mét en zonder geuremissiefactor
Een veehouderij kan dieren houden met geuremissiefactor (bijvoorbeeld varkens en kippen) en dieren zonder geuremissiefactor (bijvoorbeeld melkrundvee). Voor de varkens geldt de geurnorm, voor het melkrundvee de minimale afstand. Dit zijn 2 verschillende beoordelingskaders die geen invloed op elkaar hebben. Daarom kan op een bedrijf met een melkrundveestal op te korte afstand een andere varkensstal nog wel uitbreiden. En andersom.
Voor de gevel-tot-gevelafstand geldt hetzelfde. Als die bij bijvoorbeeld varkens niet wordt gehaald, dan kunnen er nog meer melkkoeien gehouden worden. En andersom.
Algemene instructie voor geur over cumulatie en aanvaardbaarheid
Voor alle activiteiten waaraan de gemeente in het omgevingsplan regels wil stellen om geurhinder te voorkomen, geldt
een algemene instructieregel. Deze staat in artikel 5.92 Bkl. De instructieregel bestaat uit 2 onderdelen:
- De gemeente moet rekening houden met geur door activiteiten
- Geur van één activiteit moet aanvaardbaar zijn.
Het 1e punt houdt onder meer in dat de gemeente geurhinder door cumulatie waar mogelijk moet voorkomen. Er moet gekeken worden naar mogelijke cumulatie bij de toedeling van functies. Ook bij de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit moet cumulatie van geurbelastende activiteiten beoordeeld worden.
Geurregels vanuit de bruidsschat
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente een omgevingsplan met regels die eerst in de rijksregels stonden. Dit heet de bruidsschat. Hierin staan ook de geurregels voor veehouderijen vanuit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit.
Voor de 50%-regeling wordt het Activiteitenbesluit gevolgd. De gemeenten kunnen in de overgangsfase tot 2029 in hun eigen omgevingsplannen deze geurregels vervangen door eigen geurregels, waarbij ze de instructieregels uit het Bkl wel moeten volgen.
Als een gemeente een geurverordening had opgesteld onder de Wgv is deze automatisch opgenomen in het omgevingsplan. De gemeente kan de waarden in het omgevingsplan aanpassen.
Toekomst geurregels
De geurregels staan onder grote politieke belangstelling. In 2019 heeft de commissie Biesheuvel op verzoek van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een advies over de toekomst van de geurregels uitgebracht.
Op de website van InfoMil kunt u de ontwikkelingen volgen.