Kerninstrumenten: Deel 1 Inleiding
Met de nieuwe Omgevingswet willen we de leefomgeving zo goed mogelijk gebruiken en beschermen. De Omgevingswet biedt 6 kerninstrumenten om overheidsinstanties hierbij te helpen. De 6 kerninstrumenten zijn: de omgevingsvisie, het programma, algemene rijksregels, decentrale regels, de omgevingsvergunning en het projectbesluit.
Katja Stribos is strategisch adviseur Omgevingswet bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Zij geeft een presentatie over de relatie tussen de kerninstrumenten van de verschillende overheden. Deze presentatie is in 3 afzonderlijke webcolleges te bekijken.
In dit eerste webcollege vertelt Stribos over de opbouw van de hele presentatie. En ze gaat in op de aanleiding en de doelen van de Omgevingswet.
Let op
- U kunt dit webcollege direct afspelen op een desktop of op een Android-telefoon. Als u het webcollege op een ander apparaat (bijvoorbeeld een iPad) wilt volgen, download het dan eerst naar uw eigen apparaat.
- Klik voor ondertiteling rechts onderin de video op CC (closed captions).

Mijn presentatie die ik vandaag aan jullie ga geven, die gaat dus over de kerninstrumenten, en wat ik zal doen is kort uitleggen: waar zijn die nu eigenlijk precies voor bedoeld, hoe ondersteunen ze de doelen van de wet, en met welke instrumenten kun je ook al voor invoering op januari 2021 van start gaan. Vervolgens ga ik door naar de samenhang van die instrumenten. En dan niet alleen de samenhang tussen die kerninstrumenten van één overheidslaag, maar ook tussen de instrumenten van de verschillende overheidslagen. Want hoe hangen die samen, hoe werken die op elkaar door? Maar ook, wat betekent dat nou eigenlijk voor het 'anders werken'? Welke gevolgen heeft dat nou voor wat je eigenlijk dagelijks doet? En wat zie je ook straks in het Omgevingsloket? Want het is belangrijk dat je je bewust bent van die samenhang omdat het ook echt wel gevolgen gaat hebben.
Onze samenleving, onze maatschappij en de fysieke leefomgeving, je ziet dat daar ontwikkelingen zich steeds sneller opvolgen, dat die steeds complexer worden. Dat onze opgaven best wel complex zijn. En wat je dus ziet in het omgevingsrecht is dat het allemaal heel erg langzaam of misschien ook wel heel erg snel met allemaal losse stelsels is gegroeid. We hadden een probleem met bodem en kregen een wettelijk stelsel rondom bodembescherming. We hadden blijkbaar een probleem bij onze landsverdediging en we kregen daar een wettelijk stelsel over. We hebben dus rijkswegen en daar hadden we ook weer aparte regelgeving voor. In al die stelsels heb je dus wetten, daar worden de hoofdlijnen vastgelegd. Daaronder heb je besluiten en daaronder hangen dan weer regelingen. En ik heb hier eigenlijk alleen maar de wetten opgeschreven die voor een deel of helemaal opgaan in de Omgevingswet. Maar die kleine stipjes pasten niet eens op het vel. Want dat zijn er nog eens 70 respectievelijk 60, dus er moeten eigenlijk nog 130 kleine stipjes op het vel staan. En met dit geheel aan allerlei regels proberen we het beschermen en het ontwikkelen van de leefomgeving te bedienen. Je kunt je wel voorstellen dat het heel ingewikkeld is geworden.
En wat doet nou die stelselherziening Omgevingswet? Die harmoniseert dat. Dus die pakt alles op het gebied van fysieke leefomgeving wat je op wetsniveau kunt regelen samen in de Omgevingswet. Dat doet ze ook op het niveau van de besluiten en dat doet ze ook op het gebied van de regeling. In de wet is vooral vastgelegd: wat zijn precies de kaders, welk instrumentarium heeft het wettelijke stelsel, wat zijn de taken van de verschillende overheden. Er worden ook al – daar kom ik later op terug – omgevingswaarden aangewezen. En die normen worden uitgewerkt op besluitniveau en in de regeling tref je vervolgens aan hoe je die normen bijvoorbeeld moet meten. Dus dat zijn meer de praktische constructies. En die regeling, dat is een ministeriële regeling, en waarom, want meetconstructies veranderen nog wel eens met de tijd. En dan wil je natuurlijk niet het hele lange proces doorlopen van Tweede en misschien ook wel Eerste Kamer; dat wil je een beetje flexibel houden. En die hele harmonisatieslag, die stelselherziening is één grote harmonisatieslag waarbij eigenlijk soort bij soort op het juiste wettelijke niveau is gezet. En dat geheel wordt dus ondersteund door het Digitaal Stelsel Omgevingswet. En dat hele stelsel beoogt eigenlijk een tweeledig doel: dat is aan de ene kant het stimuleren van de ontwikkeling en aan de andere kant het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving.
En die balans tussen waarborg en beschermen is natuurlijk overal in Nederland anders en dat instrumentarium met het omgevingsplan als het belangrijkste instrument daarin wordt eigenlijk die afweging onder andere juridisch vormgegeven. Die vindt hier plaats. En wat ook belangrijk is, is dat die wet dus gezien die fysieke leefomgeving over de volle breedte gaat. Dus het gaat niet alleen over ruimtelijke ordening, het gaat over rijkswegen, het gaat over water, het gaat over milieu, het gaat over lucht of cultuurhistorie.
En om nou die maatschappelijke doelen te bereiken, heeft de wetgever bedacht dat ze zichzelf 4 verbeterdoelen heeft opgelegd. Dat is namelijk het inzichtelijk krijgen van het omgevingsrecht, met het idee als iedere burger en bedrijf precies weet aan welke regels die moet voldoen en ze ook makkelijk kan vinden dan is die misschien ook veel meer genegen om ze op te volgen. Dus daarmee bereik je weer dat beschermen en het ontwikkelen van de kwaliteit van die leefomgeving. De leefomgeving staat centraal en niet de regel staat centraal. Dus die kwaliteit van die leefomgeving staat centraal. En die regel is daar dienend aan, die moet dus ook tot doel hebben dat die kwaliteit verbetert. Er moet ruimte zijn voor lokaal maatwerk. Sommige problemen kun je niet landelijk oplossen maar moet je juist lokaal oplossen. Het is soms heel lastig om één regel landelijk te stellen omdat die juist een lokale situatie slecht bedient. Het voorbeeld van zo'n landelijke regel: stel dat je de warmtevracht van lozingen landelijk zou willen regelen voor al het water in Nederland. Dan kun je wel voorstellen: dat is de temperatuur van het water dat dan bijvoorbeeld op het IJsselmeer of in een slootje wordt geloosd. Op het moment dat je er één norm voor stelt op landelijk niveau, dan begrijp je wel dat die voor het IJsselmeer waarschijnlijk veel te licht is. Want daar kun je waarschijnlijk wel water met een hogere temperatuur lozen. Terwijl die voor een klein slootje helemaal niet toereikend is, want daar wil je juist een lagere temperatuur hebben omdat je anders in een keer het hele leven in dat water vernietigt. Dus het is ook zoeken met dat lokale maatwerk. Dat je dus ook ruimte biedt (decentraal, tenzij) – belangrijk uitgangspunt van de wet – aan decentrale overheden om ook de regels te stellen die zij nodig hebben om de kwaliteit van de leefomgeving te beschermen en te kunnen ontwikkelen. En ten slotte ook het idee van dat vierde verbeterdoel, sneller en beter op het moment dat je een initiatiefnemer sneller duidelijkheid kunt geven of die met zijn initiatief – waarmee hij bijdraagt aan die maatschappelijke doelen – of die daarmee vooruit kan, is dat natuurlijk beter, want dan zal hij ook genegen zijn om in die leefomgeving te investeren en dat wil je natuurlijk graag.
Deel 2: De 6 kerninstrumenten en de belangrijkste kenmerken
Volg ook het 2e webcollege over de 6 kerninstrumenten en hun belangrijkste kenmerken.
Deel 3: beleidscyclus, planning en samenhang kerninstrumenten
Bekijk ook het 3e webcollege over de beleidscyclus, planning en samenhang van de kerninstrumenten